Het meisje met de cape

cape (2)

Ik was me bewust van mijn uiterlijk die dag. Ik zal een jaar
of tien geweest zijn. Ik stond daar voor de muur van het oude klooster, die
grensde aan de HBS: meisjesschool en nonnenreservaat. Niet eerder  had ik me zo buiten de orde gevoeld. Het was de dag van mijn eerste demonstratie.

De  HBS moest wijken voor nieuwbouw, zo besloot de gemeente. De Noord-Brabantse provinciestad, waar ik ben geboren, wilde niet achterblijven bij de moderne tijd en vond dat de
oudbouw moest worden afgebroken. Het personeel van het buurthuis waar ik mijn
vrije tijd doorbracht, vond dat wij daar wat aan moesten doen. Geen idee waarom
ik daar was, geen idee wat ik ervan moest vinden. Ik ging mee, ik vond het
interessant.

Buiten de orde, een gevoel dat ik graag zou vergeten en dat die dag voorgoed ontwaakte. Met mijn grote zwarte cape en het rood gehaakte mutsje viel ik zelfs op in dit gezelschap.  Mijn uiterlijk paste me goed die dag: ik was meer met die cape bezig dan met het doel waar we daar voor stonden. Ik voelde
me een excentriek kind, al kende ik dat woord nog niet. Het maakte me bang en
het vervulde me met trots. Toen nog wel. Op die dag leek het anders-zijn nog
veilig, tussen sociaal werkers en een klooster in.

Ik ben al een half leven weg uit mijn geboortestad en een paar maanden geleden was ik er
voor een bezoek. Ik droeg een pet in het overdekte winkelcentrum. Met een blik zoals men naar een vreemdeling kijkt werd ik aangekeken: met een mengeling van sensatiezucht en afkeer. De stad waar ik vandaan kom is niet mooi, maar wil vooral gewoon zijn. Hij wil niet opvallen en  gebogen door het leven schuifelen. Hij maakt zich klein, en daaronder is hij erg boos, omdat hij niet gezien wordt. Mijn stad ziet mij niet. Hij is onverschillig voor mijn gevoeligheid,  hij wijst mij af om mijn anderszijn. Hij haalt zijn schouders op als ik enthousiast iets met hem wil delen, hij smiespelt “doe mar gewoan” als ik iets groots wil verrichten. Mijn stad vorst me angstig als hij me ziet met die pet, net iets te opvallend, net
iets te uitgelaten.

De stad waar ik ben geboren doet erg zijn best gebukt te lopen. Hij heeft daartoe uit alle macht alles uitgebannen wat authentiek is. Dat begon toen, op die dag.  De dag dat ik daar stond, met cape en muts, excentriek en gevoelig en helemaal mijzelf, begonnen de bange krachten de stad te vernielen. En om me heen waren ze al bezig mij plat te slaan: op school struikelde een gevoelig dik kind over de
meetlat van de middelmaat. Ik zie nog die blik van de bakkersdochter: de
minachting en het genot waarmee ze me uitschold. Ik kon alleen maar onmachtig
huilen, was niet in staat me te verweren, omdat mijn onbegrip groter was dan
haar angst voor mij,  een raar, kwetsbaar kind.

Nu ik ouder word, begin ik te begrijpen wat er loos is met
mij en mijn wereld. Ik verhuisde vaak  en wisselde nogal eens van baan. Wat ik merk is dat ik meer lijk op mijn plaats van herkomst dan ik zou willen. Ik ben anders, maar ik maak me klein uit angst.
Ik wil er heel graag bijhoren, maar ik wil ook het meisje met de cape blijven. En
dat gaat niet. Je bent een meisje met een cape of je bent het niet.

Ik zou graag nog even teruggaan naar dat meisje, naar die dag en haar zeggen dat het goed is zo: een mooi, excentriek meisje, dat niet precies op haar plaats is in die tijd, maar dat er helemaal mag staan. Omdat die stad wel wat moed kan gebruiken en omdat het meisje ook
een stuk van die stad is.

Scroll naar boven